|
Wahlwiller
Manuel Kneepkens - Noordermaasberichten
Nummer 32 - 12 mei 2014
Aad de Haas 'Kruiswegstatie' 15 muurschilderingen in de Sint Cunibertuskerk in Wahlwiller
Wahlwiller
Hier hangt hij aan het kruis
Mijn naam is de Haas
Achter ’t beroet bladgoud van z’n schouders
achter z’n anus, skeletbleek
- mergelroute op, mergelroute af -
wentelen zich genotvol in ‘t koren
de gelieven
Parend, lieftallig
onder zuchten, langorig
O, roze,.roze Hades
Mijn naam is de Haas
Zie, hoe ik verrijs
volgens eeuwenoud scenario
op Paasmorgen, in een cassarole
op de tafel van de Bisschop van Roermond
: “Canis Vaticanis, neem en eet mij
Hond
met paarse tong!”
Aad de Haas 'Kruiswegstatie' muurschilderingen in de Sint Cunibertuskerk in Wahlwiller
Aad de Haas 'Icarus'
Een herinnering aan Aad de Haas of …’hoe ik politicus werd’
Aad de Haas was niet alleen de eerste beeldend kunstenaar die in mijn leven kwam, het was ook de eerste Rotterdammer.
Het tijdstip van onze eerste ontmoeting was zomer 1959. De Haas was toen al een tamelijk bekend beeldend kunstenaar en ik een middelbare scholier.
Ofschoon Aad de Haas op het moment van onze ontmoeting, al geruime tijd woonde in Zuid-Limburg, was zijn spraak onvervalst Rotterdams gebleven. Het typisch Rotterdamse ‘niet dan?’ na elke zin, dat was hem in de mond bestorven.
Hoe kwam zo’n door en door Rotterdamse kunstenaar in het zwartst van de Mijnstreek terecht?
Welnu, in de Bezettingstijd was hij opgepakt en langdurig verhoord op het politiebureau Haagse Veer, hier in Rotterdam.
In die tijd schilderde Aad de Haas als maar graatmagere mannetjes. Gepijnigde wezentjes, bij wie de ribben door het vel staken. En de Duitsers dachten daarom dat hij weet had van de concentratiekampen… en dat Aad de Haas een soort van protestkunst daartegen vervaardigde.
Hannema, de toenmalige directeur van het Boijmans, die zúlke goede connecties had met de Bezetter, dat hij er na de oorlog wegens collaboratie om veroordeeld is… wist zowaar Aad de Haas vrij te krijgen. Door te tamboereren op de ‘onnozelheid’ van de kunstenaar, die nu eenmaal scharminkelachtige mannetjes placht tekenen, en verder… “Mijn naam is Haas” Wat toevallig ook zo was.
Aad de Haas is vervolgens ondergedoken in het diepst van Zuid-Limburg, in het vlek Ingber in het schaars bewoonde Gerendal.
Hij heeft daar verder met zijn gezin de oorlog ongeschonden door weten te brengen.
Na de oorlog is hem door de Staatsmijnen aangeboden om op het kasteel Strijthagen te gaan wonen. Dat was een soort maecenas-daad van dat, in de Mijnstreek oppermachtige, bedrijf. Zo mocht de met Cobra verbonden Japans-Amerikaanse beeldend kunstenaar Tajiri op kasteel Baarlo wonen. En de dichter Bertus Aafjes in de ronde toren van kasteel Hoensbroek. Strijk en zet klaagde de laatste dat die toren niet warm te stoken was.
Dat kasteelheerschap dient men zich dus bepaald niet als luxueus voor te stellen. Integendeel.
Kasteel Strijthagen was dankzij het feit dat het vlakbij de Staatsmijn Wilhelmina lag, geheel verzakt geraakt. Eigenlijk was het een ruïne. Aad de Haas en zijn gezin woonden in het min of meer nog overeind staande bijgebouw.
De middelbare school waar ik toen op de gymnasiumafdeling zat, het r.k. Sint Bernardinuscollege te Heerlen, kreeg eind Jaren Vijftig zó’n grote toevloed van leerlingen te verwerken, de huidige babyboom-generatie, dat pater directeur – het was een Franciscanercollege - besloot om een nieuw gebouw naast het oude te zetten. Daar zou dan het gymnasium in z’n geheel in worden gevestigd. De HBS, verreweg de grootste afdeling, en de Middelbare Handelschool zouden vervolgens naar hartenlust kunnen uitbreiden in het hoofdgebouw.
Aldus geschiedde. Ook werd een comité gevormd met als doel zorg te dragen dat er een fraaie muurschildering zou komen in het trappenhuis van het nieuwe gymnasium. Dat comité bestond uit pater rector, de twee leraren klassieken en de twee tekenleraren.
Er moesten per se ook twee leerlingen in. Dat werden Pé Hawinkels en ondergetekende.
Wij zaten samen in de redactie van het schoolblad 'Binden en Bouwen' en werden dus op school als de culturele Hoop des Vaderlands beschouwd. Daar waren we trouwens zelf ook èrg van overtuigd. Wij waren zeventien en voelden ons echte poëten. De wereld zou nog van ons horen!!!
Zo is Pé Hawinkels later inderdaad bekend geraakt niet enkel als dichter, maar ook als meestervertaler. Zijn vertaling van Der Zauberberg van Thomas Mann bezorgde hem de nominatie voor de Nijhoff-prijs, zogezegd de Oscar voor vertalers in Nederland. Helaas, werd die vertaling te vrij bevonden. Berucht is de zin “het treintje tufte met een rokershoestje de berg op”. Niemand minder dan Karel van het Reve maakte daar korte metten mee in zijn toenmalige column in het Parool. Want dat rokershoestje, dat stond nergens! Dat had Pè doodleuk aan het verhaal toegevoegd. Omdat dat treintje richting een sanatorium in de bergen ging. Zodoende.
De Nijhoff-prijs tufte vervolgens aan zijn neus voorbij.
Multi-talent Pé Hawinkels wist verder ook nog furore te maken als popcriticus en… als tekstschrijver van Herman Brood.
Helaas, is Pé in dat milieu van sex, drugs en rock 'n' roll ten onder gegaan. Op vijfendertig-jarige leeftijd. Aan een hartstilstand heette dat officieel.
Over mijzelf wil ik het hier niet hebben. Alleen dit. Ik mag mij nog steeds dichter noemen. Laat dat voldoende zijn.
Pé en ik dus. Geen vrije woensdagmiddag meer, maar vergaderen met het Trappenhuiscomité.
Gelukkig viel er al gauw een besluit. Dat hadden de leraren uiteraard al voorgekookt. Zo ging dat in de Jaren Vijftig. Omdat het een gymnasium betrof, diende volgens hen het thema van de muurschildering een voorval uit de klassieke mythologie te zijn.
De vondst was: de Val van Icarus!
Ja, van een trap kun je hard vallen!
En als er iemand in de klassieke mythologie hard naar beneden was gevallen, dan was het wel Icarus, die in zijn brooddronken hoogmoed te zeer in de richting van de zon was gevlogen. Daardoor was de was gesmolten, waarmee zijn vleugels - Design Daedalus - aan zijn lijf waren bevestigd.
En hup, daar stortte die arme Icarus van grote hoogte in zee… en dat was einde Icarus!.
Ook over de kunstenaar die de muurschildering zou moet gaan maken was al gauw overeenstemming. Dat diende Aad de Haas te zijn. Die had een paar jaar daarvoor, ludiek avant la lettre, in de hal van het hoofdgebouw een fraaie “Spijbelaar“ op de muur geschilderd. Een carnavaleske mandolinespeler in haast psychedelische kleuren, die met zijn tenen verpoosde in een al even psychedelisch voortkabbelend beekje. Een opvallend wufte noot in het verder zo ascetische hoofdgebouw.
“Jongens“ zeiden de leraren tot ons, “Als jullie nou eens aan Aad de Haas het goede nieuws van zijn uitverkiezing gaan brengen.“
Dus wij waren zo goed niet of de volgende vrije woensdagmiddag fietsten wij naar Strijthagen.
De kunstenaar ontving ons hartelijk en schonk koffie, naar ik mij herinner, uit een met een naakte vrouw beschilderde kan. Als we al niet wisten dat we bij een èchte kunstenaar over de vloer waren, dan wisten we het nu. We hadden aan een grote verfbevlekte tafel in zijn atelier tegenover hem plaats mogen nemen.
We legden het doel van ons bezoek uit.
Hierop viel er een stilte. Een pijnlijk lange stilte.
Eindelijk deed Aad de Haas zijn mond open.
“Jongens,“ zei hij, “Wie is hier de kunstenaar?“
Vreemde vraag…
“Eh, u, meneer de Haas! U bent hier de kunstenaar!”
“Precies. Ik ben hier de kunstenaar. En, jongens, een kunstenaar… een èchte kunstenaar…, lààt zich niets voorschrijven! Zo werkt dat niet in de Kunst! Kom maar over veertien dagen terug, en dan zal ik jullie vertellen wat daar volgens mij geschilderd moet worden.”
Zo gezegd, zo gedaan.
Veertien dagen later waren Pé en ik dus opnieuw op audiëntie op kasteel Strijthagen.
Weer zaten we aan de grote, verfbevlekte tafel en weer werd ons koffie geschonken uit de Naakte Dame-kan.
“Jongens, ik heb de bouwtekeningen van dat trappenhuis eens bekeken. En ik kwam daardoor op het volgende idee. Bij een gymnasium past natuurlijk het best iets uit de klassieke mythologie, niet dan? En opeens had ik het! Icarus! De Val van Icarus! Nou, wat denken jullie daarvan?“
Ik zag de ogen van Pé ogen als theeschoteltjes krijgen en dat was toen nog niet, zoals later, van de drugs, maar, uiteraard, van verbijstering. En ik begreep, dat hij op het punt stond te zeggen: “Meneer de Haas, Icarus? Maar dat idee hebben wij toch zelf hier twee weken geleden …”
Ik schopte hem keihard onder tafel en sprak – en op dat moment is in mij de politicus geboren, vast en zeker: ”Meneer de Haas, Icarus! Dat we daar zelf niet opgekomen zijn! Icarus! Dat gaan we doen!”
En zo komt het dat er tot op de dag van vandaag een fraaie Icarus valt langs de trappen van het gymnasium te Heerlen,… èn… dat ondergetekende in de politiek is gegaan. En dat nog wel in Aad de Haas’ geboortestad Rotterdam….
Hoe diep kan een dichter vallen?
Manuel Kneepkens
terug «
|
|