Mijn eerste leeservaring - Over Karl May, Ovidius Naso & Bordewijk

 

Manuel Kneepkens - Noordermaasberichten
Nummer 152 - 12 februari 2019

 


 

 

Mijn eerste leeservaring - Over Karl May, Ovidius Naso & Bordewijk

 

 

Lezen leerde ik in de eerste klas van de r.-k. lagere school Maria onbevlekt ontvangen in Terwinselen, het ‘kolendorp’, behorend bij de Staatsmijn Wilhelmina Een zwarte jeugd is een ‘writers goldmine’ …. Mijn jeugd was zelfs tweemaal zwart. Behalve het zwart van de Mijnstreek ook nog eens het zwart van het (dogmatisch) Rooms-Katholicisme van de Jaren Vijftig in Limburg. En wat blijkt? Ik ben wel uit de Mijnstreek vertrokken, maar daarmee is de Mijn- streek nog niet uit mij vertrokken. .. Integendeel. De Mijnstreek ‘achtervolgt’ me, zelfs tot in het hartje van Rotterdam

Want ook Sjarel Ex, de huidige directeur van het Ex-Boymans van Beuningen, stamt uit dat ‘kolendorp’ Terwinselen. En dat is te merken. Wie het museum bezoekt – bezocht moet ik zeggen, want het is zojuist voor zeven jaar gesloten – diende zijn jas op te hangen op dezelfde wijze waarop de kompels van de Staatsmijn Wilhelmina dat toentertijd, in de Jaren Vijftig met hun plunje moesten doen, namelijk die met een ketting optrekken naar het plafond. Die ‘garderobe’ heet het kunstwerk de ‘Merry go rond coat track’ van Studio Wieki Somers. Maar ik weet wel beter. Ex is net als ik een Terwinselaar, een Winseler Boy. Directeur van het Winseler Boymans…

De eerste klas van mijn lagere school werd geleid door Juffrouw Haenen. Gemakkelijk had ze het niet. Liefst veertig kinderen! Het was de tijd van de grote gezinnen. De katholieke gelovige was immers voorbehoedmiddelen streng verboden en dat had dus zo zijn gevolgen. Die klas bestond uit allemaal jongens! De meisjes hadden hun eigen lagere school.

En wat was nu die eerste leeservaring van mij?
Op weg van school naar huis kwam ik langs een duister café, dat Heiligers heette naar de eigenaar. Dat ‘Heiligers’ las ik, gebrekkig spellend scholiertje, als ‘Heiligen’. En daar had al als braaf katholiek jongetje meteen een probleem. Hoe konden heiligen een café runnen’? Want cafés waren ons door de kapelaan in de godsdienstles afgeschilderd als ‘poelen des verderfs’ ! Het zelfde gold trouwens voor bioscopen, Kinos geheten in de Duits georiënteerde Mijnstreek. ‘ Daar schuilt de duivel achter het doek’ .Ook die diabolische zin herinner ik mij nog goed.

Maar ik kreeg het lezen steeds meer onder de knie. Daar hielp het verlangen om de tekst te kunnen ontcijferen onder de tekeningen van de Tom Poes-strip in de avondkrant natuurlijk sterk aan mee. Marten Toonders Tom Poes-strip ben ik trouwens heel mijn leven trouw gebleven.

Het verklaart waarom hier in Rotterdam het monument ‘Hommage aan Marten Toonder’ , het ‘Bommelding’, tussen Station Blaak en de Markhal staat. Het, is er immers gekomen dank zij een motie van ‘mijn poëtische partij, de Stadspartij. Jaarlijks wordt op 2 Mei daar Marten Toonder met een kleine voorleesmanifestatie bij het beeld herdacht, waarna de Marten Toonder- lezing wordt gehouden in de Centrale Bibliotheek aan de Hoogstraat. Dit jaar zal dat gebeuren door Wim Hazeu, de biograaf van Marten Toonder

Als kind moest ik dagelijks naar de H. Mis. Mijn kindermissaal eindigde met de onsterfelijke zin: Kinderen, bidt nu eens braafjes voor Piet Worms en Bertus Aafjes … Piet Worms was de tekenaar en Bertus Aafjes de tekstschrijver van dat boekje èn… de eerste dichter in mijn leven. Want hij bewoonde de Ronde Toren van kasteel Hoensbroek. Het kasteel werd namens de Staatsmijnen, de eigenaar, beheerd door een stichting, waarvan mijn vader de penningmeester. Steevast placht de dichter zich bij ons thuis te beklagen over de ‘middeleeuws barbaarse’ koude van zijn woning, die helaas niet warm te stoken was…

's Zondagsmiddags mocht ik naar de r.k. dorpsbibliotheek om mijn almaar groeiende leeshonger te bevredigen. Ik koos dan zo dik mogelijke boeken uit, zodat ik maar véél te lezen had. Favoriet was de Winnetou-serie van Karl May, gevolgd door diens Kara Ben Nemsi, dat zich geheel en al afspeelt in voorheen het Ottomaanse Rijk. Die teksten over de moslimwereld aldaar las ik met rooie oortjes, nog geheel onwetend van het feit dat ik jaren later als raadslid in Rotterdam, nog hèèl veel met die wereld te maken zou krijgen.

Op het gymnasium, het r.k. Bernardinuscollege in Heerlen, kwam ik eigenlijk voor het eerst diepgaand in aanraking met poëzie. De Klassieken. Homerus’ Ilias en Odyssee... De Metamorfosen van Ovidius... Zie het gedicht hieronder over Tuindersvereniging ‘ Kweeklust’. Met mijn medeleerlingen Harrie Geelen en Pé Hawinkels vormde ik de redactie van het schoolblad Binden & Bouwen. Mijn literaire carrière is daar begonnen. Harrie Geelen is later landelijk bekend geraakt door zijn kinderseries op TV zoals “Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, meneer!” en zijn scenario voor de Bommelfilm ‘ Als u begrijpt wat ik bedoel’ ., Pé Hawinkels maakte in Nijmegen furore als dichter en jazz-en popcriticus en als vertaler van de Zauberberg van Thomas Mann. De Nijhoffprijs daarvoor werd hem onthouden, omdat hij die roman te vrij vertaald zou hebben. Onterecht. Dat vind ik nog steeds. Hij is op jeugdige leeftijd gestorven ( 35 ).

De vakken Engels, Duits en Frans leverden uiteraard nieuwe leeservaringen op. Vooral Engels. Omdat mijn vader een serie Penguin- en Bantampocketss bezat. Daarvan maakte Brideshead Revisited van Evelyn Waugh grote indruk op mij. Die roman is later nog eens subliem verfilmd als BBC- TV-serie. Mijn keuze voor Leiden als studiestad heeft met dat boek te maken. Want het Oxford van Evelyn Waugh, daar lijkt in ons land het Leiden van Breestraat en Rapenburg nog het meest op. Ook meer sociaal en politiek geëngageerde schrijvers als Aldous Huxley en George Orwell wist ik te vinden in de boekenkast van mijn vader. Wat Franse literatuur betreft, hield ik mij bezig met het (moeizaam) lezen van La Peste van Albert Camus. Wat Duits betreft, was mijn favoriet Stefan Zweig. Ik kon maar niet begrijpen dat Zweig zelfmoord gepleegd had, zoals op de achterflap van Die Schachnovelle te lezen stond… Schrijver leek mij het mooiste beroep ter wereld. Hoeveel mensen kon je niet gelukkig maken met een mooi boek? Meer en meer kwam bij mij de gedachte om schrijver te worden Het vak Nederlands is uiteraard ook belangrijk voor mij geweest. Mijn keuze voor de rechtenstudie heeft daar zelfs min of meer mee te maken. Omdat er toentertijd nog veel juristen tevens literatoren waren De dichter Marsman, Nijhoff en Bloem, bijvoorbeeld. En de prozaschrijver Bordewijk. Van de laatste maakt vooral het boek Apollyon grote indruk op mij. Uit dat boek trok ik de conclusie, dat het mogelijk was om zowel jurist te zijn én literator. Dat is niet zo Althans niet meer zo. Ik koos als bijvak criminologie. Ook dat was om literaire redenen. Want dat vak werd in Leiden gedoceerd door Willem Nagel alias J.B. Charles. (Volg het spoor terug). Op het Criminologisch Instituut werkte ook Ronnie Dessaur alias Andreas Burnier. Bovendien bleek de beoefening van de criminologie in Nederland begonnen met de literator Aletrino en zijn vriend de dichter Jacob Israël de Haan. Maar vandaag de dag is er nog maar één jurist, die poëzie schrijft… Eenmaal raden wie. Het is helaas niet anders. Hoe komt dat zo? Wijlen de criminoloog-schrijver Herman Franke schreef daar het volgende over: “ Juristen moeten vandaag de karrevrachten arresten en vonnissen verwerken. Processen voeren is in Nederland nu eenmaal een populaire tak van sport. Het Europese Hof met zijn uitgebreide jurisprudentie is daar nog bij gekomen. Misschien wordt er nu en dan nog door juristen een roman gelezen, maar geschreven… die tijd is voorbij. Voor criminologen valt ongeveer eenzelfde verhaal te vertellen. Ook veel te druk met hun vak”. Waarvan akte.

 

 

Toepad 85 Algemene Tuindersvereniging “ Kweeklust”

 

Nazomer harkt nu over je schoot, rupsharig

Liefste, nu kun je niet meer terug
onder je Savooiekoolblad

Zie, Herfst spint ons in
in een cocon van matgoud

twee tuinkabouters
tussen de opkomst van de winterpenen

Ik Philemon! Jij Baucis!

torsend op onze kruiwagens, lachend
Godenzaden, heel de Melkweg

Kom, binnen, merel Jupiter, roodborst Mercurius
laat ons u entertainen , hemelingen

met noten & kornoelje & pitten, sepia van
onze zonnebloemen

nu wij nog jong zijn
en nog lang geen bonenstaken

maar

Seringen-Philemon
&
Azalea –Baucis

ons aards, zeer vruchtbaar lief

 

II

 

Nu worden wij oud, stokoud
in een volkstuin aan de rand van de stad
waar een dubieuze antiekhandelaar
Nacht geheten

ongenood zijn louche sterrenpracht
uitstalt boven de stokrozen
broos tafelzilver, dient nodig gepoetst

Kijk, roepen wij dan tot elkaar
ter hoogte van de kroonluchters van de bomen
roestig van appel & peer & pruim

“Stoot je hoofd niet aan de zevende hemel, Lief!
Het is hier ook zo aarde-
aardedonker hier!”

(Vrouw)

“Zei je de zee van de hemel, Lief? ”

(Man)

“Ik zei de zevende hemel, Lief”

Philemon & Baucis

stok-

roos-

doof!

 

 

III

 

 

November nadert
De aarde krijgt de kleur
van zware shag

men kuilt zich
tot zijn wortels
in

Het weinige spitten
dat nog rest
gaat traag

En zeer van au

de knoken-au
van
auderdom

O, Philemon

O, Baucis

wat gaat de wind te keer in onze takken!

 

 

Manuel Kneepkens

 

terug «

 
     


 

Noordermaasberichten

Van tijd tot tijd stuurt Manuel Kneepkens (Heerlen, 1942) ons een bericht vanuit zijn woonplaats Rotterdam

lees alle berichten hier »