'Zó, gaan we neuken?'

Manuel Kneepkens - Noordermaasberichten
Nummer 79 - 27 oktober 2016

 


 

 

'Zó, gaan we neuken?'

 

Manuel Kneepkens dwaalt door het museum Voorlinden dat aan de neus van Rotterdam voorbijging, en dwaalt tevens door zijn kleurrijke herinneringen: van Damien Hirst tot Brammetje Peper...

 

 

Initiatiefnemer en financier van het gloednieuwe museum Voorlinden in Wassenaar is de Rotterdamse grootindustrieel en kunstverzamelaar Joop van Caldenborgh, van Caldic-chemie. Toen ik in 2006 afscheid nam als lid van de raadscommissie Kunst en Cultuur, was er serieus sprake van dat Joop van Caldenborgh zijn omvangrijke kunstcollectie in een geheel op zijn kosten te stichten museum bij ons in Rotterdam zou onderbrengen. Maar de onderhandelingen daarover tussen de Caldic-tycoon en de gemeente Rotterdam zijn blijkbaar op niets uitgelopen, zo moet helaas geconstateerd. En zo is dus, ons Rotterdammers, dit gratis museum aan onze neus voorbijgegaan en bevindt het zich nu op het landgoed Voorlinden in Wassenaar.

Ik besloot het gloednieuwe museum te bezoeken.

Ik ken Joop van Caldenborgh, omdat hij toentertijd, toen ik lid van de Kunstcommissie was, de internationale beeldencommissie van Rotterdam voorzat, het IBC. Tussen de raadscommissie Kunst en Cultuur en de Commissie IBC was uiteraard nu en dan contact. Joops ‘beruchtste’ wapenfeit is de aankoop van het beeld Santa Claus geweest, beter bekend onder zijn Rotterdamse naam: Kabouter Buttplug. Groot was immers de consternatie, toen bleek dat genoemde Santa niet een kerstboompje in zijn hand hield, maar een anaal-dildo, een speeltje uit het Sodoma van de seksindustrie. Deze voorliefde voor ‘Gimmicks’ oftewel crossovers van de serieuze kunst naar het terrein van de anekdote, kenmerkt ook de vaste collectie van Voorlinden. Als zodanig valt bv. te noemen Ai Wei Wei’s ‘Table with three legs’, Damien Hirst’s ‘Stubbed out love’ (323 peuken achter glas…), Ron Mueck’s ‘Couple under an umbrella’ (een reuzenechtpaar onder een strandparasol), en Leandro Ehrlich’s Swimming pool (een pseudo-zwembad, waarin de bezoeker droog onderwater kan vertoeven), enzovoorts…

Wij mochten mecenas Joop aldaar zowaar volop in actie aantreffen. Stemmig zwart gekleed als altijd, verzorgde hij hoogst persoonlijk een rondleiding voor een groepje Amerikaanse dames. Voor Petite cage avec oeufs van Marcel Broodthaers, ‘het vogelkooitje van Broodthaers’ kwam hij naar voren uit de groep en drukte mij hartelijk de hand om vervolgens weer ijverig door te gaan met zijn relaas.

Wat ik ervan begrepen heb, is dit: het vogelkooitje van Broodthaers – een kooitje met op de bodem wat broze eierschaaltjes en veertjes - was uitgeleend aan het Guggenheim in New York, en daar ‘zwaar beschadigd’ aangekomen. Dat wil zeggen: de gebroken eierschaaltjes waren onderweg naar New York nóg eens gebroken. Dat kòn natuurlijk niet! Joop liet per onmiddellijk Marcel Broothaers plus twee restaurateurs overvliegen naar ‘the States’. Om de gebroken eierschalen weer de juiste gebrokenheid terug te geven… Dag en nacht werd er doorgewerkt, en zowaar een uur voor de opening van de tentoonstelling, zag Het Vogelkooitje er precies zo uit als op de affiches die overal in New York waren opgeplakt…

Kunst maakt dorstig. Maar een kantine kent het Wassenaarse kunstgebouw niet. Voor de horeca moet je naar het fin de siecle kasteeltje op het landgoed, een honderd meter verderop. Daar aangekomen overviel me een deja vue. I have been here before!

Ik herkende het gebouw als de voormalige vestingplek van het opleidingsinstituut voor PTT-ambtenaren. Einde Jaren Tachtig heb ik daar mijn eerste haiku-cursus gegeven, dat wil zeggen: mijn eerste haikucursus voor niet-delinkwenten. Want ik had die cursus oorspronkelijk voor mensen in de gevangenis ontwikkeld.

Toen ik nog voorzitter was van de Coomhertliga, de vereniging tot strafrechthervorming, en als zodanig nogal eens voor een lezing of voor overleg in de een of andere gevangenis –ik kwam daar als jurist- was ik mij op een zekere moment gaan afvragen: waarom doe ik òòk niet iets met mijn dichterschap? Waarom geef ik geen cursus poëzie aan gevangenen? En dat heb ik toen dus gedaan. En die cursussen hadden aardig wat succes... Niet in die zin dat de gevangenen, na het volgen van mijn cursus, eenmaal terug in de maatschappij, plots wars waren van elke vorm van crimineel gedrag. Dat niet. Helaas.

Maar omdat menig gedetineerde voor het eerst in zijn leven aangesproken werd op zijn artistieke kunnen… en daar dankbaar voor was. Voor de haiku koos ik omdat het een relatief simpele vorm van poëzie bedrijven is. De haiku bloeit dan ook in Nederland. Er zijn talloze haiku-clubs, want de Nederlander houdt van poëzie als… het maar niet te veel is. Welnu, dan kom je al gauw terecht bij de haiku.

Klaarblijkelijk had ik dit alles verdrongen, waarschijnlijk omdat die haiku-cursus met die PTT-ers een nogal onverwacht verloop had. Opgegeven hadden zich acht vrouwen en vier mannen. (Vrouwen zijn in het algemeen meer in voor dit soort ‘softe’ activiteiten… ). Allen behoorden tot de subtop van de PTT: directeuren van postkantoren in de middelgrote steden van Nederland.

Mijn inleiding wijdde ik aan Matzuo Basho, Japans grootste haikudichter.

Basho betekent ‘bananenboom’, want onder de bananenboom op het dorpsplein placht Matzuo plaats te nemen op zijn rondtocht door Japan. En de dorpelingen kwamen dan eerbiedig naar hem, de Meester, toe om hun haiku’s te laten keuren. In ruil daarvoor verschaften zij Basho en zijn leerlingen voedsel en onderdak.

Matzuo Basho hield ook wel sessies met zijn leerlingen alleen. Net als Jezus, dichter van een van de bekendste joods-boeddhistische verzen ter wereld “Zalig de zachtmoedigen” alias de Bergrede, had Basho twaalf leerlingen. Waarvan de jongste en geliefdste zogezegd de Johannes Made in Japan, Kikaku Enomoto heette. Ook Basho werd de Meester genoemd. Dit om de volmaaktheid van zijn dichtkunst.

Eens zaten Basho en zijn twaalf leerlingen in meditatie verzonken voor hun tekenbordjes. Japanse woorden zijn immers pictogrammen. Japanse dichters zijn tevens kalligrafen. Gelijk zen-monniken zaten ze te wachten op de lichtflits van hun inspiratie (sartori) – kreeg Kikaku Enomoto de geest en hij penseelde neer…

Rode libel

trek en zijn vleugels uit

Rode peper!

Het Oooohh- en Aaaahh-geroep van de ander leerlingen was niet van de lucht. Wat een prachtige haiku! Maar de Meester zweeg. Basho zweeg! Consternatie! Hoe nu?

Was het dan eigenlijk tòch geen fraai vers? Japanners plegen immers geheel van slag te raken als zij, de ‘nietswaardigen‘, iets mooi vinden, maar de Meester, de ware autoriteit, die vindt dat niet… Toen eindelijk iedereen weer stil was, stond Basho op en draaide het tekenbord om. Nu stond er:

Rode peper

gééf hem vleugels

Rode libel!

Kijk, daarom noemt men Basho terecht de Meester.

Nu was het gedicht immers niet enkel esthetisch, maar ook ethisch verantwoord, want in overeenstemming met de leer van Boeddha, die inhoudt dat zelfs het kleinste levende schepseltje geen leed mag worden berokkend.

Het is niet zo dat dit louter Oosters denken is. Het Westen kent dit denken ook… heeft het gekend, moet ik zeggen. Bij de oude Grieken heet dat kaloskagathos. Een kunstwerk dient mooi (kalos) en goed (agathos) te zijn. Een gedachte die de hedendaagse kunst duidelijk heeft losgelaten. Een kunstwerk hoeft vandaag de dag niet per se ethisch goed te zijn. Integendeel. En zelfs niet eens meer esthetisch mooi. Het zijn barre tijden. Ik verzocht de deelnemers na een rondje kennismaking de tafel op zij te schuiven en met mij op de grond te gaan zitten. Om zo de sessie van Basho en zijn leerlingen enigszins te imiteren. Dit werd gedaan. Wat lacherig door de heren, waarbij een van de heren, die een deftig vest droeg, dat geheel en al losknoopte. Ontspannenheid troef!

Nu was het geval, dat het daar in dat PTT-kasteeltje in Wassenaar heel erg formeel placht toe te gaan. Een soort van ‘lakei’, een Hagenees in een soort van stemmig dienstkostuum, had ons het cursuszaaltje binnen geloodst en tevens uiterst kakkineus aangekondigd dat hij de thee ging opdienen. Deze persoon kwam nu binnen met het blad met de thee, zag ons op de grond zitten en liet zich spontaan ontvallen: ‘Zo, ga we neuken?’. Want ja, als mannen en vrouwen zich niet aan tafel bevinden, maar ontspannen samen op de grond, ja, dan gaan ze vroeg of laat rampetampen … dat begrijpt een kind! De man schrok overigens wel van zijn eigen ontboezeming en verdween haastig. Maar voor de deelnemers had het n-woord van de lakei merkbaar onrustig gemaakt. Sommigen maakten zowaar aanstalten om op te staan. En de vestdrager knoopte resoluut zijn vest weer dicht. Want ja, morgen waren ze weer directeur en als dan op kantoor als een lopend vuurtje zou rondgaan dat ze…

Maar ik stelde ze gerust. ‘Nee, dat gaan we dus niet doen, daarvoor zijn we hier niet. We gaan mooie haikus maken.’ Het systeem van de haiku is 5-7-5. De eerst regel telt vijf lettergrepen. De tweede zeven lettergrepen en derde weer vijf lettergrepen. Dat is de klassieke, strenge vorm. Telkens als ik een cursus geef, zeg ik dat het wat mij betreft niet per se in die strenge vorm hoeft. Dat als er hier en daar een lettergreep te veel of te weinig is, mij dat niet zoveel kan schelen, als de inhoud van de haiku maar de moeite waard is. Dat zei ik ook nu. Als onderwerp had ik opgegeven: water. Iedereen in Nederland had wel met water te maken, dus het moest wel raar lopen, wilde daar niet iets over op papier verschijnen.

En zo geschiedde. Zo was er een vrouw , die ik qua leeftijd achter in de dertig schatte, die op had geschreven...

Een druppel is het Heelal

Ik zei haar dat dit weliswaar geen haiku was, maar wel hèèl zen-boeddhistisch.

Zoiets als applaudisseren met èèn hand. Hierop barstte zij in snikken uit. Want ze bleek… zwanger. Ja, dan is een druppel het Heelal... Van een vent waarmee ze verder niets had. Maar ze wilde het kind houden. Ze had altijd een kinderwens gehad en ze werd er niet jonger op. Anderzijds was ze zojuist tot directeur benoemd. En het was niet de bedoeling - de PTT was daar heel duidelijk over geweest - dat ze met een bollend buikje haar eerste directeurschap aanving. Daar zat ik dan, een estheet die plotseling sociaal therapeut diende te zijn. Ik had er niet van terug.

Ik heb de haikucursus sindsdien nog vele malen gegeven. Ging allemaal goed. Niettemin ben ik tòch nog een keer de mist in gegaan! Dat was toen ik het verzoek kreeg om mijn haikucursus te komen geven aan PvdA-prominenten en wel op het landelijk bureau van die partij in Amsterdam. Ik heb toentertijd die uitnodiging slechts na grote aarzeling aangenomen. Ik had tenslotte de PvdA niet voor niets al een poos verlaten. Ik kon het aftakelingsproces van mijn club, de sociaaldemocraten, namelijk niet langer aanzien. Niettemin, in een moment van intens medelijden met de PvdA in haar meedogenloze neergang tot een soort VVD-voor-de-lagere-klassen, ging ik akkoord. De PvdA kan inderdaad wat training in spiritualiteit best gebruiken, zo dacht ik toen (en zo denk ik nu nog steeds…). Maar meteen tijdens mijn inleiding ging het al faliekant mis.

De haiku ‘rode peper / geef hem vleugels / vuurvlieg !’ leverde namelijk een onbedaarlijke lachlust bij het gezelschap op. Peper rood? Bram Peper, de burgemeester van Rotterdam rood? Bram, de huwelijkspartner (toen nog wel…) van de VVD- fundamentaliste Neelie Kroes, rood?

Kostelijk!

 

 

Manuel Kneepkens

 

terug «

 
     


 

Noordermaasberichten

Van tijd tot tijd stuurt Manuel Kneepkens (Heerlen, 1942) ons een bericht vanuit zijn woonplaats Rotterdam

lees alle berichten hier »