Het incident te Mainz

Manuel Kneepkens - Noordermaasberichten
Nummer 06 - 28 november 2009

 


 

Het incident te Mainz

                                                      Rheinreise, am 9 juni 1984

                                                      In den Schleusen hab ich einen hohen Aufblick
zu den Kaimauern von Silber & Schwarz

                                                       Ein Luxusgefangener, ein Dichter…

Zo was daar, zomer 1984, die Rheinreise. Dichters uit de landen waar de rivier de Rijn door of langs stroomt, waren aan boord geïnviteerd van het Rijncruiseschip Deutschland voor die gelegenheid omgedoopt tot Das Narrenschiff.
De Nederlandse delegatie was te onderscheiden in de ‘Rotterdamse’ en de ‘Amsterdamse'.
De 'Rotterdamse’ bestond uit het echtpaar Buddingh’, Cees en Stien, de arbeidersdichter Wim de Vries ‘uit Puttershoek’ en mijzelf. Gevieren deelden wij een coupé in de internationale trein naar Bazel, het startpunt van de boottocht. En …Bob den Uyl!
Die zwierf op dat moment door Duitsland en zou zich in Basel bij het reisgezelschap voegen.
De Ámsterdamse delegatie was veel groter: Harry Mulisch, Remco Campert, Cees Nooteboom, Gerrit Kouwenaar , Bert Schierbeek en Bernlef. Adriaan van Dis was mee als journalist.
Verder waren nog van de partij Louis Feron uit Haarlem en Wiel Kusters uit Maastricht.
Wij werden culinair enorm in de watten gelegd. Iedere ochtend was er een reusachtig ontbijt. Middagmaal en avond werden bovendien rijkelijk met drank besprenkeld. Dichters zijn 'Heelalcoholici'. Dus dat beviel goed, al te goed.
Bovendien werd tussendoor van elke wijnberg die de boot passeerde de Spätlese te proeven aangeboden. Ik kan me niet herinneren ooit zo continu in de lorum te zijn geweest als op die Rijnreis.
Ik herinner me ook dat Remco Campert geheel roze was aangelopen. Naar zijn mening omdat hij te lang aan het dek in de zon gezeten had. Nee, Remco, dichtte een van zijn collega’s toen, dat komt / omdat jij een zuipschuit / op een zuipschuit… .
Af en toe legde de Deutschland aan bij een Rijnstad en moest er opgetreden worden.
Eenmaal werden wij geacht bovendien zelf voor ons avondeten te zorgen…! Dat was in Mainz.

Op een of ander manier functioneerde Harry Mulisch als ‘leider' van de groep.
De Olympiër was zeer met mij ingenomen. Het was in de tijd van de kruisrakettenkwestie. Ik had in de Volkskrant de stelling ingenomen - in mijn andere hoedanigheid dan die van dichter, die van jurist -, dat kruisraketten oorlogsrechtelijk bezien verboden wapens zijn.
Mulisch, mordicus tegen plaatsing van de kruisraketten, had dat artikel gelezen. Ik kon geen kwaad bij hem doen.
Meestal ontbeet ik ’s ochtends aan het Rotterdammer tafeltje. Dus met de beide Buddingh's, Wim de Vries en, uiteraard, Bob den Uyl, eigenlijk de enige ‘echte’ Rotterdammer onder ons.
Bob bleek geobsedeerd door Mulisch. Hij hield het Amsterdammer tafeltje goed in de gaten: "Kijk, hij neemt zijn pijp uit zijn mond. Nu gaat Hij spreken! De Olympiër, zo noemen die grachtengordeltypes hem! Olympiër, ha!”

Die avond in Mainz verkeerde ik in het gezelschap van Mulisch, Feron en Adriaan van Dis. De laatste bleek voor ons een tafeltje gereserveerd te hebben in een werkelijk overvol Balkanrestaurant.
Terwijl wij daar aan het voorgerecht zaten, kwam plots Bob den Uyl het restaurant binnenwaaien. Hij zag ons. En verstijfde! Mulisch! Hij keek duidelijk rond of hij niet ergens anders kon gaan zitten. Maar, nee, het restaurant was werkelijk stampvol. Dus moest hij wel bij ons aan tafel.
De Heren Van Dis, Mulisch en Feron knikten hem vriendelijk toe, maar gingen vervolgens rustig verder met hun Exclusieve Herengesprek. Bob had alleen mij.
“Mijn kat is overleden," zei Bob. Hij had die middag naar huis gebeld, en toen was hem dit droeve nieuws meegedeeld. Hij zag er ontdaan uit. Hij had ook gedronken. Aangenaam gezelschap was hij sowieso al niet als hij had gedronken, en nu dus al helemaal niet.

De boot zou stipt om tien uur vertrekken. Het was inmiddels half tien , we moesten er nog naar toe lopen, en bovendien afrekenen.
De ober kwam met de rekening. Het was, fooi inbegrepen, precies 300 mark.
“Mooi,“ zei Mulisch, “dat is dan voor ieder van ons 60 mark”.
“Nee," zei Bob, ”ik heb veel minder gehad dan jullie“.
Hij pakte de rekening en begon minutieus uit te tellen hoeveel iedereen, en met name hijzelf, precies bijdragen moest.
Het was duidelijk dat wij, in dat barstensvolle restaurant met niets dan gejaagde obers, ons geen langdurige discussie over de rekening konden permitteren. De tijd drong!
Weer nam Mulisch doodbedaard zijn pijp uit zijn mond en zei: “Maar, Bob, dan bewandelen wij toch de Koninklijke Weg! Dan houden wij je toch vrij! Dan betaalt ieder van ons 75 mark".
Zo gezegd, zo gedaan.

Op de terugweg naar de boot liep ik naast Mulisch en Feron. Bij de Olympiër verliet weer eens de pijp de mond.
“Heeft die Bob iets tegen mij? “ vroeg Harry.
En Louis Feron, vol ‘Haarlemmer venijn’ - God hebbe zijn ziel - antwoordde toen: “Harry, jij ben een Olympiër . En Bob is maar een eenvoudige Rotterdamse volksjongen. Die kijkt hoog tegen je op. Maar eigenlijk mag hij dat niet van zichzelf, begrijp je?"
“Tja, dat moet het wel zijn,“ zei Harry en stak zijn pijp terug in zijn mond.
Ik besloot deze twee Heren even alleen te laten en keerde mij om naar ‘de Rotterdamse Volksjongen’, die een twintigtal meter achter ons liep.
Bob, tot mijn verbazing, juichte!
“Hij heeft voor mij betaald! Hij heeft voor mij betaald!“

Aldus was in Mainz, juni 1984, de overwinning van Rotterdam op Amsterdam…

 

Manuel Kneepkens

 

terug «

 


 

Noordermaasberichten

Van tijd tot tijd stuurt Manuel Kneepkens (Heerlen, 1942) ons een bericht vanuit zijn woonplaats Rotterdam

lees alle berichten hier »