Het gedicht Provincie

Dit is een aardige wandeling:
begin in de Hoogstraat (geboortehuis), wandel naar het Streeperkruis, maak een zijsprong naar de Petrus- en Pauluskerk (graf), weer terug naar het Streeperkruis en dan de 'berg' af op zoek naar het uitzicht over Heerlen, genoemd in het gedicht 'Provincie'. Ondertussen komen de groentekarren tegemoet, die hun waren hebben verkocht op de markt in Heerlen:
'Op den mullen weg uit de stad komen één voor één de groentekarren, leeg gekocht.'

De wandelroute komt overeen, in omgekeerde volgorde, met de eerste regel uit 'Vervlogen Jaren':
'Mijn ouderlijk huis stond aan den weg, die loopt van Heerlen over Nieuwenhagen door Waubach naar de Duitsche grens, ... .'

Toen Frans Erens zijn prozagedichten voor de bundel 'Dansen en Rhytmen' schreef woonde hij in Amsterdam. De meeste gedichten zijn geschreven naar aanleiding van Erens' zwerftochten samen met Isaac Israels door nachtelijk Amsterdam en enkele bijzondere gebeurtenissen in Amsterdam zoals de intocht van keizer Wilhelm II in 1891.
In de bundel is echter ook een gedicht opgenomen met de titel 'Provincie'. Het gedicht beschrijft Heerlen en Schaesberg.
Het gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in 'De Nieuwe Gids', oktober 1892.

Het gedicht bestaat uit drie delen en begint als volgt:

Heerlen ligt in de avondzon, in de kom van het dal, in grijs gesprei van huizen, waar tusschen door de boombouquetten donker groen met gouden zonnetoppen.

De Pancratiuskerk te Heerlen komt ook ter sprake:

De kerkbouw drukt massaal den grond en zwaar staat hij midden van het dorp. De uren vallen één voor één uit de blauwe lucht van den hoogen toren, en brandend in het gouden licht staat als een vuur de torenhaan.

Deze regels (en de slotregel) waren voor Harry Prick waarschijnlijk aanleiding om op te merken dat 'Heerlen in de avondzon' een betere titel zou zijn geweest.

Dan komen de groentekarren ons tegemoet:
'Op den mullen weg uit de stad komen één voor één de groentekarren, leeg gekocht.'

Links is de weg te zien anno 2008.

Opvallend is dat Heerlen eerst dorp wordt genoemd en later stad. Heerlen telde omstreeks 1890 ongeveer 5.000 inwoners, een dorp dus. Maar vervulde toen al de centrumfunctie (toen markt). Dus voor de bewoners van de omringende dorpen was Heerlen min of meer al de stad.

Het tweede gedeelte gaat over de griffier:
'Ja, de provincie, dat is zijn terrein, dat voelt hij.' Vandaar ook de titel van het gedicht.

Het derde gedeelte is weer beschrijvend, met onder andere de volgende, zeer ritmische, regel:
Dames in katoenen zomerkleeren, witte, roode, gele kleeren sleepen 't stof met hun japonnen en op den weg en in de deuren gaan de witte strooie hoeden van de heeren en de petten van de boeren af met een wip of breeden zwaai.'

Abrupt volgt de volgende regel:
"In de verte oefent de fanfare voor het aanstaand Zondagmiddagfeest.'

Om tot slot te eindigen met de beschrijving uit het begin van het gedicht maar iets later in de tijd:
'Heerlen rust in 't avondlicht.'

 

terug «

 

 


 

Noordermaasberichten

Van tijd tot tijd stuurt Manuel Kneepkens (Heerlen, 1942) ons een bericht vanuit zijn woonplaats Rotterdam

lees alle berichten hier »